Op 18 juni 2015 opent Ellen van der Weijde van VPTZ West-Brabant & Tholen de eerste bijeenkomst als volgt: “Vorig jaar rond deze tijd is het idee ‘geboren. Wij, het Netwerk Palliatieve Zorg en de VPTZ, hebben toen besloten een werkgroep samen te stellen om Café Doodgewoon op de rails te gaan zetten. Het doel is, op een informele manier, alle zorgverleners uit West-Brabant en Tholen met elkaar in contact te brengen, om samen ervaringen uit te wisselen en informatie te delen”.
Ja, en hier zijn wij dan met z’n allen, bij de aftrap voor het eerste Café Doodgewoon!
“Vanavond zal Nicoline van de Beek het ‘Theater van de laatste dagen’ voor ons opvoeren”.
Nicoline komt het toneel op, ze heeft een boodschappenwagentje bij zich.
“Heeft u dat nu ook? Als ze u iets vragen, dat u dan gelijk ‘ja’ zegt? Ik wel. Dus toen ze me hiervoor vroegen zei ik ook gelijk ‘ja’. Nou is dat niet erg maar later dacht ik wel: palliatieve zorg, wat is dat eigenlijk?”
Nicoline van de Beek brengt een voorstelling op de planken over werken in de palliatieve zorg. Dat doet ze vooral met een kwinkslag, humor en veel expressie. Eerst ontdoet zij zich van haar ‘polkadot jurk’, waarbij ze zich intussen nog hardop afvraagt of ze in ’s hemelsnaam maar hoopt dat ze nog daaronder iets aan heeft. Het valt mee, een groene jurk komt tevoorschijn en daaroverheen, heel slim bedacht, een schort die zij en passant over haar hoofd trekt. Wat wroeten in het wagentje levert een pruik op die de outfit compleet maakt, zij stelt zich voor als ‘Ada Vogelezang’.
Ze werkt, zo vertelt ze, in een verpleeghuis waar ze net bij een meneer vandaan komt die vroeger rector is geweest. Ze doet haar werk graag: “met me hart, ziel en Sunlightzeep”, betoogt ze met haar Amsterdamse accent. Ze vertelt dat meneer zijn kinderen niet zoveel ziet: ‘die zijn het aan het maken’, ik heb gevraagd ‘wat dan?’, maar daar kreeg ik geen antwoord op.”
Ze vertelt over de briefjes met daarop de werkzaamheden die steeds langer worden, de beschikbare tijd hiervoor korter. En dat meneer het niet zo meer naar zijn zin heeft, hij praat over de dood. Maar ja, ze moest weer weg. En nee, ze had als huishoudelijke hulp nooit geleerd hoe je daarover moet praten. Ze zat ermee, kon er niet van slapen.
Daarop vertelt ze over de consternatie: ze is bij een mevrouw aan het werken en hoort tumult op de gang. ‘Heel professioneel’ verzint ze voor de mevrouw een smoes en gaat op onderzoek uit. En daar, via de grote glazen pui is het lichaam van meneer te zien. Ze is ontdaan. Het lichaam wordt weggehaald, een beetje sneaky, door een begrafenisondernemer. Er is geen afscheid mogelijk voor de medebewoners, een gemiste kans. “Want, als ik het had mogen regelen, dan had ík hem verzorgd, op zijn eigen kamer”. Dan volgt een bijzonder gedeelte van de uitvoering. Zij beeldt uit hoe daar een kist staat, waarin het lichaam van meneer. Ze steekt vier denkbeeldige kaarsen aan. Ze staat te kijken, intens, respectvol. Van een glimlach verandert haar gezicht in een grimas van verdriet, ze pinkt een traan weg. Ze schikt de kleding, kamt de haren, wrijft ze nog even een beetje opzij. Het ziet er zó echt uit. Er klinkt muziek en daarbij vogels, zij spreidt haar armen, beeldt een opvliegende gans uit, een afscheid, je hoort de vogels gakken op de achtergrond, ze zwaait ze uit. Het is een dieptepunt in haar werk, “het heeft iets behoeftigs”, zo vindt zij.
Dan is daar meneer van Haren – een mannenstem – die haar steun en toeverlaat wordt. Hij vertelt haar dat ze goed bezig is, maar dat het werk niet goed is voor haar. “Jij ziet het verhaal achter de mens”. Er is ander werk voor haar, thuis in het grote huis van haar hart. Zo komt het dat haar huis verandert in een hospice, ze neemt cliënten aan. Eerst één, maar steeds meer. Overal in haar huis staan bedden en zij verzorgt de mensen. Met veel gevoel en aandacht voor hen. Op een meesterlijke manier komen alle aspecten van zorg naar voren, hoe ze daarmee omgaat. Meneer van Haren is steeds op de achtergrond, zij mag zorgen voor gezelligheid: ”leun maar op mij”, zo verzekert hij haar. Als ze hem over de cliënten vertelt wijst hij haar daarop: “praat niet over de cliënten, maar mét hen”. Het zijn allemaal mensen met een geschiedenis. Sommigen zijn bang om te sterven, praten over euthanasie. Een mevrouw is bang om te stikken, de ander praat over oorlog. “Ik ben geen filosoof”, zo verontschuldigt Ada zich, “wat moet ik toch tegen ze zeggen?”
En steeds is meneer van Haren daar met wijze raad: ‘zorg dat familiekwesties achter de rug zijn’. De ganzen komen nogmaals overvliegen. Eén ervan is er voor háár, verteld Ada. Ze zwaait met haar zakdoek…
Ze laat al haar cliënten een brief schrijven, met daarin hun wensen. Die is voor hun familie. Er komt een dochter op bezoek. Als zij terugkomt van het bed van haar moeder heeft ze het moeilijk.
“Als mijn moeder niet eet, dan gaat ze dood”. Ada slaat haar arm om de dochter heen. “Maar dat is wat ze zelf wil”, antwoordt zij. De dochter vertelt dat ze een gesprek heeft gehad met haar moeder. Ze heeft het er moeilijk mee dat daar andere mensen bij aanwezig waren, er was geen ruimte voor privacy. Dat wordt direct gerealiseerd.
Steeds komen er andere aspecten van de zorg naar voren zoals in het volgende fragment: Ada hoort tijdens een uitstapje iets wat zij belangrijk acht voor de cliënten. Vol enthousiasme wil ze dat gaan vertellen. Meneer van Haren houdt haar echter tegen: het ‘nieuws van buiten’ kan gigantisch hard aankomen voor de mensen binnen. Loop zachtjes, kies je kleding en schoeisel, denk na voor je parfum gebruikt. “Wees de kalme versie van jezelf Ada”. Wat je niet weet, dat kan je leren. Meneer van Haren maakt haar dit duidelijk door haar op een – denkbeeldige – ladder te laten klimmen om pruimen te plukken. Die pruimen, verschillend van rijpheid, staan voor de vele aspecten van de palliatieve zorg. De één moet nu worden geplukt, dat aspect is nu aan de orde. De andere blijven nog hangen, dat heeft nu nog geen prioriteit. Een kwestie van de binnenwereld naar buiten brengen, “je hoeft er alleen maar te zijn”. Ze sluit af met ‘het gevoel’ dat ze toch iets verkeerd doet: “Ik ben begonnen met 28 palliatieve cliënten, drie jaar geleden. Ze zijn er allemaal nog”.
Het is tijd voor verdieping. Nicoline stelt drie vragen en de mensen worden verzocht, in groepjes van drie, hun antwoorden met elkaar te delen. En als de bel klinkt, is de volgende aan de beurt. De aanwezigen zijn in geanimeerd gesprek. De bel klinkt voor velen veel te snel. Het zijn onderwerpen die na aan het hart liggen.
Later, in een grote kring vertelt ieder, die dat wil, – heel erg kort – , wat hij of zij zo bijzonder vond aan de voorstelling.
Een paar antwoorden: Alle competenties waren aanwezig, toch had Ada nog veel te leren/ beeldend/ rust, liefde en eerbied/zorgen vanuit het hart/de gesprekken/leren waarnemen wat er is, niet je eigen ego/iets moois mee gekregen om aan terug te denken/de ganzen en de pruimenboom…
Een stuk met een lach en een traan. Voor niemand zal een vlucht ganzen of een pruimenboom ooit nog hetzelfde zijn.
Tekst: Rianne Uijtdewillegen